F.A. van der Marck (1719-1800)

De drijvende kracht achter de oprichting van Pro Excolendo Iure Patrio in 1761 was Frederik Adolf van der Marck (1719-1800), van geboorte een Pruis. Hij was opgeleid in ‘Duitsland’. Vanaf 1748 was hij advocaat bij het Hof van Gelre. Hij wordt in 1758 benoemd tot hoogleraar in Groningen in het natuurrecht, staatsrecht en volkenrecht.

Vanaf zijn benoeming bond hij de strijd aan met de overheersende positie van het Romeinse recht in het onderwijs op de universiteiten en – volgens hem – ook in de rechtspraktijk. Hij was voorstander van een grotere rol voor het natuurrecht, het recht dat aan alle mensen gemeenschappelijk was en God zelf door middel van de rede aan de mensen had verkondigd en daarom eeuwig en onveranderlijk was. Van der Marck was daarnaast een fervent voorvechter het inheemse of lokale recht. Het inheemse recht en het natuurrecht moest volgens Van der Marck op de universiteiten en in de rechtspraktijk de plaats van het Romeinse recht overnemen.

De bestudering van het inheemse recht, zoals het Gelderse of het Groningse recht, stond in zijn tijd nog in de kinderschoenen. Om die reden richtte Van der Marck samen met anderen Pro Excolendo op: het Genootschap diende zich toe te leggen op de ‘ontdekking’, de publicatie en de bestudering van lokale, Groningse rechtsbronnen en het doorbreken van het taboe op het Nederlands als wetenschapstaal. Studenten aan de Europese en Nederlandse universiteiten kregen overal te houden van de Romeinse oudheden en het Romeinse recht in de Latijnse taal, ‘edog van de oudheid onzer eigenen wetten, van haare verordeningen en van haaren tegenwoordigen staat hoort men niet het minste voordragen’.

Pro Excolendo besteedde bijvoorbeeld in 1763 en 1764 veel aandacht aan het Ommelander Landrecht. Van der Marck publiceerde in 1761 zijn Institutiones juris civilis privati communis et reipublicae Groningo-Omlandicae proprii (in het Latijn, dat wel). Een ander bekend geschrift van hem uit deze tijd was: ‘Nadere verklaring over de vrijheid van den burgerstaat in Groningerland gegrondvest op deszelfs eige vaderlandsche wetten’ (1762).

Vanwege met name zijn onderwijs in het natuurrecht kreeg Van der Marck slaande ruzie met de theologen in de theologische faculteit van de universiteit. De bestuurders van de universiteit werden deze conflicten beu. De stadhouder – de toenmalige hoogste bestuurder – ontsloeg Van der Marck in 1773 als hoogleraar. Hij kreeg vervolgens na enige omzwervingen een benoeming aan het Athenaeum Illustre van Lingen (een soort hogere beroepsopleiding voor juristen). Van der Marck groeide uit tot een van de voornaamste slachtoffers van de stadhouder en ‘zijn kliek’. Hij kwam in het begin van de jaren tachtig van de 18e eeuw in contact met J.D. van der Capellen tot den Pol (1741-1784), een van de bekendste tegenstanders van de stadhouder en een zeer fervent patriot (ik verwijs naar zijn geschrift ‘Aan het Volk van Nederland’). Door toedoen van Van der Capellen werd Van der Marck benoemd tot hoogleraar aan het Athenaeum Illustre van Deventer.

Van der Marck had al in zijn Groningse tijd een natuurrechtelijke theorie ontwikkeld over de elke mens aangeboren rechten en vrijheden (zoals de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van drukpers en de vrijheid van koophandel). Hij ging zich actief met de lokale politiek bemoeien en werd een pleitbezorger van ‘democratische’ omwentelingen. In het Rijksmuseum van Amsterdam bevindt zich een spotprent op Van der Marck met als onderschrift: ‘Hier staat Dom. Van der Marck die bewijst hier stijf en stark dat burgers ruyge mutsen draagen om de Vrijheid te onderschragen.’

De Pruisen herstelden in 1787 het stadhouderlijk gezag in de Republiek der Verenigde Nederlanden (de vrouw van de stadhouder was een zus van de Pruisische koning). Van der Marck moest vluchten en zijn huis werd geplunderd. Hij werd vervolgens hoogleraar in Burg Steinfurt, al waar hij tot armoede verviel. De intocht van de Fransen in 1795 – teneinde de Nederlanders de lang verwachte vrijheid en mensenrechten te brengen – maakte een einde aan de ‘verbanning’ van Van der Marck. Hij werd hersteld in zijn Groningse hoogleraarsambt. Vanaf 1795 tot zijn dood in 1800 was hij opnieuw hoogleraar in het natuurrecht, staatsrecht en volkenrecht in Groningen. Zijn bekendste geschrift uit deze periode was de ‘Schets over de rechten van den mensch, het algemeen kerken-, staats- en volkenrecht’ uit 1798.

 

(Tekst C.J.H. Jansen)

 

Frederik Adolf van der Marck 

De heer Van der Marck, afgebeeld door prentmaker Jacob Houbraken naar tekening van G. Kamphuis en uitgegeven door Jacob Bolt.
[Publiek Domein]