S. van Houten (1837-1930)
Samuel van Houten (1837-1930) voelde zich met hart en ziel verbonden met Stad en Ommelanden. Het eerste deel van zijn leven bracht hij door in de provincie en haar hoofdstad. Hij was een telg uit een gefortuneerd ondernemersgezin. Na het doorlopen van de Latijnse School in Hoogezand studeerde hij rechten aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij promoveerde in 1859 op een staathuishoudkundig proefschrift over het economische begrip waarde. Hij werd advocaat ter stede, maar hij stortte zich eveneens in de plaatselijke politiek. Van 1867 tot 1869 was hij wethouder in de Stad. Ook is Van Houten zijn hele leven blijven publiceren (in het bekende liberale tijdschrift De Gids, maar ook via zelfstandige boekjes en brochures).
Zijn landelijke carrière als politicus nam een aanvang in 1869. Dankzij tussentijdse verkiezingen in dat jaar zat hij namens het district Groningen gedurende 25 jaar in de Tweede Kamer (1869-1894). Hij stond aanvankelijk bekend als een progressief liberaal. Hij had kritiek op de uitgangspunten van het klassieke liberalisme, zoals de ongebreidelde vrije concurrente en zo veel mogelijk staatsonthouding. Deze uitgangspunten waren te veel door de economie bepaald en hielden te weinig rekening met sociale en menselijke factoren. Zijn aandacht concentreerde zich op de drie onderwerpen die de politiek uit de laatste decennia van de 19e eeuw hebben gedomineerd: de uitbreiding van het kiesrecht, de sociale kwestie en de schoolstrijd. Was hij aanvankelijk voorstander van een ruime uitbreiding van het (mannen)kiesrecht, later raakte hij ervan overtuigd dat niet iedere Nederlandse burger kiesgerechtigd moest zijn. Criteria waren vooral verstandelijke en geldelijke vermogens. Wie over te weinig verstand of over te weinig geld beschikte, mocht volgens van Houten ook niet kiezen. Hij bracht als Minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Roëll (1894-1897) een Kieswet tot stand, die overeenkomstig deze uitgangspunten ongeveer de helft van de mannen kiesrecht verleende.
Op sociaal gebied geldt hij als de inspirator van de tweede sociale wet in Nederland (na de Arbeidswet van 1854): de ‘Kinderwet van Van Houten’ (1874). Deze wet drong in veel maatschappelijke sectoren de kinderarbeid terug door ondernemers te verbieden kinderen beneden de 12 jaar in dienst te nemen. Na het einde van zijn ministerschap in 1897 was zijn politieke rol eigenlijk voorbij. Op het gebied van de schoolstrijd liet hij de confessionelen de vrijheid hun eigen scholen te stichten. Van Houten raakte in steeds behoudender vaarwater. Zo was hij bijvoorbeeld tegen het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Hij was daarentegen opvallend modern in zijn streven naar gelijkberechtiging van mannen en vrouwen en in zijn ijveren voor de financiële onafhankelijkheid van vrouwen. Van Houten zat van 1903 tot 1907 nog in de Eerste Kamer.
Hij richtte op 85-jarige leeftijd een nieuwe politieke partij op: de Liberale partij, die – ondanks de naam – vooral conservatief was. Zij ageerde vooral fel tegen de toename van de staatsinvloed in het maatschappelijke leven.
In 1927 werd hij op 90-jarige leeftijd door het Genootschap benoemd tot erelid en ontving daarvoor een bronzen penning, thans te vinden in het Groninger Museum.
Van Houten overleed op 93-jarige leeftijd in Den-Haag. Hij was volgens zijn biografen vriendelijk in de omgang, erudiet en rationeel. Hij hield van kunst en cultuur. Een saillante bijzonderheid in het laatste verband is dat zijn zus de echtgenote was van de beroemde schilder Hendrik Willem Mesdag (1831-1915).
(Tekst: C.J.H. Jansen)
Hierbij met toestemming van het Groninger Museum de voor- en keerzijde van deze penning die het museum uit de nalatenschap van Samuel van Houten heeft ontvangen.
(1927)